Overal om me heen is water. Ik sta te midden van een woeste rivier in een donkere glen en regen stort op me neer. Al mijn spieren spannen zich aan om in balans te blijven. Een enkele misstap, en de rivier neemt me mee. Lachend vraag ik me af hoe het weer zover is gekomen. Dat is Schotland; ze trekt je naar zich toe tegen alle redelijkheid in. In de snijdende wind, terwijl de elementen langs mijn lijf razen, daar ben ik het meest in leven.
Nov 17, 2022
Op een onstuimige donderdagavond ergens in november rijdt een rammelende Ford Transit de drukte van Glasgow uit. Haar bestemming: Assynt, ver weg in het hoge noorden van Schotland. Een plek die met haar fabelachtige heuvels, eenzaam oprijzend uit de leegte, altijd al de stof van legendes is geweest.

Het is al laat als Liam en ik de weg op gaan en ons eindpunt is vandaag nog lang niet in zicht. Maar dat maakt niet uit: we zijn onderweg, op ons eerste grote avontuur samen! De lucht tussen ons in barst van opwinding. Wat we dan nog niet weten, maar stiekem wel dromen, is dat dit ook meteen ons meest epische avontuur is.
We swingen tot in het holst van de nacht op elektronische Gaelische muziek en stoppen op een donkere parkeerplaats vlak buiten Inverness. De paarsblauwe gloed van politiewagens langs de weg schijnt spookachtig tussen de boomstammen door. ‘s Ochtends ontwaken we met het gekletter van harde regendruppels op het dakraam. Een voorbode van de stortvloed die die dag komen gaat.
We hebben vandaag nog een rit van 2,5 uur voor de boeg, met een stop in Inverness waar we de laatste voorraden inslaan. Hierna laten we de bewoonde wereld achter ons. Naar het noorden toe wordt het landschap steeds weidser. Het is alsof iedere heuvel zoveel mogelijk ruimte probeert in te nemen en zo zijn macht wil doordrukken. En het werkt: de hooglanden houden mij in hun greep.
We passeren Ullapool, het laatste dorp van enige betekenis, en Elphin, niet meer dan een reeks huizen tussen de heuvels – één daarvan de hut van de Schotse speleologieclub.

Speleologie, of met een Engels woord caving genoemd, is de sport die zich bezighoudt met het verkennen van wilde grottenstelsels. Dit gebeurt in alle vormen die je maar kunt bedenken: klauteren over rotspartijen, abseilen in diepe kuilen, kruipen door de modder, je tussen de smalste spleten doorwurmen. Wat je ervoor terugkrijgt zijn spierpijn en heel veel blauwe plekken, maar ook schitterende passages versierd met stalactieten en stalagmieten, slingerende canyons en brullende cascades. Het is een niche tak van sport; in heel Schotland houden misschien een paar honderd mensen zich actief met caving bezig. De meesten van hen zakken af naar Yorkshire Dales in Engeland, waar zich het meest complexe ondergrondse systeem van Groot-Brittannië bevindt. In Schotland zijn het alleen de grotten in Assynt die met enige regelmaat betreden worden. Elke andere grot heeft slechts een enkeling met eigen ogen gezien.
Cavers zijn een eigenaardige groep mensen – je moet wel een steekje los hebben om vrijwillig in een pikzwart gat onder de grond af te dalen – en één waar ik me precies om die reden meteen mee verbonden voelde.
Liam komt vaak in Elphin om te caven en hij verzekert me dat er geen betere speleogiehut is in het land: ‘s ochtends eet je je ontbijt in de serre die spectaculair uitkijkt op de pieken van Cùl Beag, Cùl Mòr en Suilven. Vandaag moet dit uitzicht me verschuldigd blijven; de heuvels worden verborgen door een dicht wolkendek.
Suilven. De heuvel die drie jaar geleden voor het eerst mijn hart stal. Ze dwingt alle ogen in de wijde omtrek op zich, met haar koepel die als een oerkracht opdoemt uit de vlaktes, eenzaam en almachtig. Ik had ernaar verlangd om opnieuw een blik op haar te werpen, maar ik moet geduld hebben: ze geeft zichzelf niet zomaar prijs.
De allt nan Uamh glen
Het is verleidelijk om voor de regen te schuilen tussen de knusse muren van de hut in Elphin, maar op een stormachtige dag als vandaag hebben we niks te zoeken boven de grond. Dus we rijden door, tot een parkeerplaats aan het begin van een wilde glen, waar een ondergronds doolhof verscholen ligt langs de rivier Allt nan Uamh. In de zomer is het hier populair met wandelaars die de Bone Caves bezoeken, waar de botten van een rendier, lynx, beer en zelfs een ijsbeer gevonden zijn. Maar op een onstuimige novembermiddag is het er uitgestorven, het koffiekraampje verlaten.

Liam en ik kruipen achterin de van om te lunchen, schuifdeur dicht ter beschutting. Zelfs onder de dekens voel ik de bittere wind. We moeten onze buiken goed vullen – onder de grond kunnen er alleen wat kaas en mueslirepen mee. Zolang als we kunnen stellen we het moment uit waarop we ons aan de elementen overgeven, die weinig uitnodigend door de vallei razen.
Met enige tegenzin hijs ik me in mijn speleologieuitrusting. Laag thermo, laag fleece, undersuit, oversuit. Kniebeschermers over mijn knieën, helm op mijn hoofd, voeten m’n kaplaarzen in. In een waterdichte rugzak gaan een reserve hoofdlamp, routebeschrijving, noodsignaal, EHBO-doos en flesjes water mee.

Het is al aan het schemeren als we eindelijk op pad gaan, terwijl de klok nog geen vier uur slaat. De woeste wolken liegen niet: de glen staat onder water. Liam wijst naar een waterval die met geweld van de rotsen afstort. De poel daaronder, daar wasten de cavers zich vorig jaar in. Het water stond bijna stil. Nu wringt een rivier zich met volle kracht door de bedding.
We worstelen ons door stugge struiken langs het rivierbed, dieper de vallei in. Boven ons gapen de ingangen van de Bone Caves ons als zwarte gaten aan. Ze zien er indrukwekkend uit, gekerfd uit de kalkstenen klif van Beinn an Fhurain, maar voor serieuze cavers bieden deze ondiepe grotten weinig uitdaging. Wij zijn op zoek naar een grot verderop in het dal, gelegen vlak langs de rivieroever, die daarom de naam Allt nan Uamh Stream Cave draagt, of afgekort Anus onder de cavers.
We passeren een klein grotje dat in het rivierbed ligt. Haar ingang is compleet weggevaagd door de stortvloed. We beginnen er steeds meer aan te twijfelen of Anus in deze omstandigheden wel te betreden is.
Voordat we daarachter komen moeten we haar eerst vinden. En dat is in de lugubere staat van het landschap best een opgave. We klauteren op en neer over de helling die steeds hoger uitklimt boven de rivier, met onze hoofdlampen zoekend naar een opening tussen de overhangende rotsen. Uiteindelijk komen we tot de conclusie dat Anus in een inham moet liggen van een kleine klif, versperd door de snelstromende rivier.
Het is onmogelijk om vanaf onze oever bij de inham te komen. Als we de grot willen bereiken, zullen we de rivier in moeten. Maar die is ijzersterk, en recht tegen de stroming in maken we geen schijn van kans. Onze enige optie is om de rivier twee keer over te steken daar waar de stroming het rustigst is. De andere optie – het voor gezien houden en terugkeren naar de bus – weigeren we uit te spreken.
Liam gaat op zoek naar een geschikte plek om de rivier te doorkruisen. Hij worstelt zich meermaals over glibberige keien, zonder succes. Ik zie de krachten die het water op zijn lichaam uitoefent, de wankeling in zijn anders zo standvastige lijf. Ik ben gek als ik denk dat ik hierin overeind blijf.
Het lukt Liam uiteindelijk iets stroomafwaarts. Hij verdwijnt uit zicht als hij de tweede oversteek maakt. Even later verschijnt hij weer. Hij roept naar me, maar het kabaal van de rivier smoort het geluid. Nog een keer baant hij zich een weg door de rivier, terug naar mij.
‘De grotingang is vrij!’ glundert hij. ‘De stroming is sterk, maar niet onmogelijk.’
Daar ben ik niet zo zeker van. Mijn gedachten dwalen af naar de laatste rivier die ik doorkruiste, anderhalf jaar geleden op trektocht door IJsland. Toen was ik voorbereid geweest; ik had waterschoenen aan en wandelstokken om mezelf mee te stabiliseren. En toch was mijn hart tekeer gegaan toen het ijswater mijn benen omklemde. Geef mij maar een berg om overheen te klauteren; op de rotsen ben ik zeker, waar de groeven van mijn schoenen zich in de aarde fixeren, maar in een rivier ben ik de controle kwijt. De rotsen glibberen onder me weg en met een enkele ruk van het water ben ik weggeveegd.
Mijn blik glijdt de heuvels in, naar de Bone Caves die we achter ons hebben gelaten. Ze zien er plots een stuk aantrekkelijker uit. Maar ik had eerder de overkant bereikt, waarom zou ik het nu niet kunnen? Ik heb mijn caving helm op, en als ik val zal de rivier me niet ver kunnen voeren – daarvoor is ze te ondiep. Ik word hoogstens nat en geschramd, en dat ben ik al. Het is de prikkeling van die uitdaging die toch de overhand krijgt, de nieuwsgierigheid naar wat daar in de duisternis verscholen ligt.
Dus daar sta ik weer, in het duister. Niet omgeven door wolken nu, maar door een bulderende rivier. Ik heb geen wandelstokken, maar wel Liams arm als rots in de branding.
‘Neem je tijd,’ zegt hij. ‘Zorg dat elke stap die je zet stevig is.’
Het water stijgt tot mijn dijen en rukt met geweld langs mijn lijf. Steeds als ik mijn voet optil, verlies ik bijna mijn evenwicht. Ik voel de macht die het water over me heeft. Maar ik houd stand, puur uit wil om die mythische grot met eigen ogen te zien. En elke voorzichtige stap vooruit brengt me langzaam bij de overkant.
Allt nan Uamh Stream Cave
Ik schijn mijn lamp over de rivier heen. Daar is ze: Anus, een gapend gat tussen de rotsen, nog net zichtbaar boven de rivier. De tweede oversteek is makkelijker en ik bereik zonder slag of stoot de kant. Er is een dam gebouwd voor de grotingang om het water te weren, maar het komt verontrustend dichtbij.
We weten niet hoe snel het waterpeil stijgt, of de grot wel eens onderloopt en wat daar de gevolgen van zijn. Ik gluur naar binnen. De ingang is een twee meter diep gat, omlaag naar een kamer ruim genoeg om in te staan. De bodem van de kamer is afgezien van een klein plasje droog. Na de kamer vernauwt de grot meteen tot een gleuf waar je je met voeten eerst doorheen moet laten zakken tot je terechtkomt in een lagere ruimte. Onder een boog door opent de ruimte zich tot Assembly Hall, en van hieraf de rest van de grot.
Wat ons geruststelt is dat de grot in het begin vooral daalt, met voldoende groeven waartussen water kan worden afgevoerd. Mocht de rivier de grot in stromen, dan zal zij hoogstwaarschijnlijk niet volledig onderlopen. En mocht het echt moeilijk worden om ons tegen de stroming in een weg terug te banen, dan zullen er dieper in de grot veilige, hooggelegen plekken zijn om te wachten tot het water is gezakt, of – in het ergste geval – tot hulp arriveert.
Dit alles is natuurlijk een inschatting, gebaseerd op de paar keer dat Liam in Anus is geweest, onder totaal andere omstandigheden.
Ik sta in een gat onder de grond, boven me gaat een rivier met woest geluid tekeer. Oh, de waanzin van het alles. En toch, en toch.. Anus ligt voor het grijpen, en ik kan niet anders dan haar willen zien.
We besluiten er een korte verkenning van te maken, ons maar al te bewust van het risico dat we nemen. Over een paar uur staan we weer met beide benen boven de grond, aldus het plan. Opgewonden, gehaast gaan we dan toch ondergronds, de rivier Allt nan Uamh als zwaard van Damokles boven ons hoofd.
Liams telefoon is bij de eerste stroom waar we doorheen moeten al doorweekt ondanks zijn waterdichte hoes – een les die elke caver die zijn telefoon denkt mee te nemen leert – en hij moet hem achterlaten bij de ingang. En zo blijft Anus een mysterie voor iedereen die buiten blijft.
De eerste etappe is vooral veel kruipen. Na de eerste gleuf zijn er een aantal lage tunnels waar je alleen platliggend doorheen komt. In één ervan staat een laag water. Met mijn gezicht opzij, zodat ik niet kopje onder ga, worstel ik mezelf onder het lage plafond door, terwijl water mijn mouwen insijpelt. Het is bijna niet voor te stellen hoeveel inspanning een paar meter kruipen kost. Je moet het puur hebben van je ellebogen en heupen om vooruit te komen, je voeten hebben vrijwel geen ruimte om zich af te zetten en je knieën lopen alleen maar schrammen op.
Hierna opent de grot zich en kunnen we rechtop verder langs Sotanito Passage. We steken een aantal diepe kuilen over, die verbinden met een alternatieve route beneden langs de rivier. Als ik de diepte onder me zie stokt mijn ademhaling even.
Anus is een zanderige, grillige grot. Zij is niet gladgestreken door erosie, zoals een aantal van de grotten die ik in Engeland heb gezien, maar heeft een ruig karakter, met gruis, losliggende stenen, en ruwe rotswanden. Het is niet een grot die ik op het eerste gezicht mooi zou noemen. Maar als je door haar brute uiterlijk heen weet te prikken, zul je versteld staan van de schoonheid die je zelfs op deze plek vindt.
Het is een doolhof met oneindig veel routes, de meeste doodlopend, maar sommige leiden naar een ondergrondse poel, of mogelijk zelfs naar een andere grot. Andere doorgangen brengen je met een lus terug bij een eerder knooppunt. Je kan er zo lang in verdwalen als je wilt. Alle passages komen uiteindelijk uit bij de hoofdrivier, die het ondergrondse gedeelte van de rivier Allt nan Uamh vormt. Een geweldige hoeveelheid water stroomt door de bedding; ook hier beneden is te zien hoe nat de glen is.

We blijven boven de rivier en volgen haar stroomopwaarts. Een steeds luider gedonder wordt hoorbaar, overal voelbaar in de grot, alsof er een constante dreiging in de verte is. Het zijn de Thunderghast Falls, de waterval waar we naar op zoek zijn. Steeds lijkt ze om de volgende hoek te zijn, zo luid is ze, zelfs zonder dat we water zien. Maar het uitzichtpunt is goed verstopt. We moeten door een smalle passage omhoogklimmen, glad en modderig, om erbij te komen. Het is een klein platform waar we op terechtkomen, aan twee kanten omgeven door rotswanden, die abrupt eindigt in een kloof. Er is weinig ruimte en we kruipen dicht tegen elkaar, liggend op onze buik, om met onze hoofden over de rand heen te kunnen turen.
Een enorm volume aan water stort vrij naar beneden van een glinsterende afgrond. Het is onvoorstelbaar hoeveel geluid botsende elementen kunnen produceren. De waterval ligt slechts enkele meters onder het aardoppervlak. Vlak boven ons ligt de net zo hard brullende Allt nan Uamh, waar we kort geleden nog naast stonden. Maar hier beneden had zij net zo goed niet kunnen bestaan. Er is geen weet van de storm die door de buitenlucht raast, van de zon die op en onder gaat, van het leven dat zich in alle hoekjes ontkiemt. Een grot is een wereld op zich, en een waar tijd stilstaat. Maar ondertussen zijn we al anderhalf uur binnen, en moeten we langzaam aan de terugweg beginnen. Want buiten stroomt Allt nan Uamh gewoon door, op dit moment misschien al wel de grot in.
Anus gaat stroomafwaarts nog veel dieper de aarde in, door ronde, freatische tunnels, waar kalksteen in alle richtingen is afgezet, en vadose canyons, waar stromend water het kalksteen van de vloer heeft geërodeerd. Deze bewaren we voor een volgende keer. Wij volgen onze stappen terug, stoppen alleen om ons een laatste keer in een onbekende spleet de hoogte in te wriemelen, waar we een paar Babybel kaasjes opsmikkelen. We worden geknuffeld door de nauwe muren om ons heen. Er is alleen het geluid van stromend water, nu slechts een geruststellende deining in de verte.
Een van de meest bijzondere ervaringen van caving is de complete afwezigheid van licht. Zet je hoofdlamp uit en je wordt omgeven door absolute duisternis. Ik denk niet dat je dit in de buitenwereld ooit kan ervaren, waar je ogen zich aanpassen aan ook maar de kleinste hoeveelheden licht die de sterren uitstralen en de maan reflecteert, zelfs diep in de wildernis. Maar onder de grond is er geen enkele bron van licht. Je kan je handen vlak voor je gezicht houden, ogen wijd opengesperd, en je ziet helemaal niks. Het gekke is dat het soms lijkt alsof er in je ooghoek iets beweegt, maar dit is slechts je brein dat invult wat hij verwacht te zien, als een fantoom, niet gewend aan het niets.
Zo zitten we een paar minuten in stilte, genietend van de rust. We voelen elkaars aanwezigheid zonder elkaar te zien, en we vinden elkaar na een tijdje, puur op gevoel.
In één ruk haasten we ons dan terug, alle obstakels nu bekend terrein. Je kunt het voelen als je dichtbij de oppervlakte komt. De lucht die je inademt wordt scherper en je ruikt de aardse geur van mos. Prikkels die je niet zouden opvallen boven de grond, omdat je lichaam er zo aan gewend is. Maar hier zijn zij het teken van leven. Van binnen is de boog waar we onderdoor moeten om bij de uitgang te komen nauwelijks te herkennen, zo bedrieglijk is perspectief. We laten ons leiden door onze zintuigen, en gaan daar waar de frisse lucht is.
Ik houd mijn adem in als ik mijn hoofd door de gleuf steek en de donkere buitenlucht zie. De ingang is vrij! Uitgelaten klimmen we naar buiten. De buitenlucht doet me ontwaken, alsof ik uren kopje onder ben geweest en nu weer naar lucht kan happen.
De dam heeft standgehouden, maar niet alleen dat; de rivier is zelfs in volume afgenomen. In de paar uur dat we beneden waren, is het waterpeil zo’n tien centimeter gedaald. De neerslag is gestopt en ineens heeft de vallei een kalmte over zich heen. Het is schrokkend hoe snel het landschap is veranderd – even goed was het andersom geweest. Je zou kunnen zeggen dat we het risico goed hebben ingeschat, maar eigenlijk is het puur geluk geweest. Anus mag dan nog nooit zijn overstroomd, zo lezen we later; in de extremen waar het Schotse weer in deze wereld aan onderworpen is, is niets meer zeker.
Wij hebben het geschopt tot een nieuwe dag, een waarop we nog veel meer uitersten zullen beleven – we lijken ze nu eenmaal niet te kunnen ontglippen.

Dank aan Council of Northern Caving Clubs en Grampian Speleological Group; hun gedetailleerde grotbeschrijvingen maakten deze verkenning en het schrijven van deze blog mogelijk.
Laat een antwoord achter aan Patrick Gater Reactie annuleren