As fulmars cry in the distance
And the wind rocks my stance
I am one with the cold breeze
I am north
And I am home
Ik kwam in Schotland wonen aan het eind van een hete zomer. In de maanden die volgden zag ik hoe het landschap verkleurde, steeds diepere tinten kreeg, en de dagen donkerder werden. En tegelijkertijd zocht ik steeds verdere uithoeken op van dit land, daar waar de natuur de dienst uitmaakt, en het weer zijn afdruk achterlaat in het landschap.
Al een tijdje had ik een eilandengroep op het oog, midden in de Atlantische Oceaan, meer dan 200 km van de kust van Groot-Brittannië. De Shetlandeilanden zijn het noordelijkste grondgebied van Schotland en liggen dichterbij Bergen in Noorwegen dan bij Edinburgh. Verder weg kun je in Schotland niet gaan.
Shetland is afgesneden van het vasteland door de Noordzee, maar onderscheidt zich ook van de rest van Schotland in haar cultuur en geschiedenis. Tot de 15e eeuw was Shetland onderdeel van Noorwegen, en de Noorse invloed zie je in de meeste plaatsnamen terug. Gaelic is hier nooit de voertaal geweest, en veel van wat de Schotse identiteit maakt – clans, kilts, cèilidhs – is hier geen traditie. Shetlanders zijn een boeren- en vissersvolk, eilanders, gehard en zelfvoorzienend. Ze zullen zich in de eerste plaats Shetlander noemen, en dan pas Schot. Geen wonder, als je hun afstand van de rest van Schotland ziet.
Het is nu juist de isolatie die me naar Shetland toe trok. Wat bewoog de Vikingen – en de Picten nog ver daarvoor – om zich te vestigen op deze kale strip land, afgesneden van de buitenwereld door golven en bulderende wind?

Iedereen die naar Shetland afreist zal deze verwondering voelen, maar ik besloot een stapje verder te gaan en de reis te maken in januari, wanneer de zon nog geen 7 uur boven de horizon blijft, en het landschap aan zijn laatste beetje kleur onttrokken is.
Als je je niet laat afschrikken door de regen en wind (die zijn er in de zomer overigens ook), en genoegen kan nemen met het beperkte daglicht, is Shetland bezoeken in de winter goed te doen (mits je een auto hebt). Ik zou zelfs zeggen dat de leegte en de stilte van de eilanden een trip des te bijzonderder maakt. Het brengt je het dichtst bij Shetland in haar wildste staat.
De overtocht
De reis begint met een 16 uur lange ferrytocht over de Noordzee vanaf Aberdeen. Het is mogelijk om naar Shetland te vliegen, maar dit is een stuk duurder. Bovendien is de overtocht een ervaring op zich, al helemaal in de winter: een nacht vereenzelvigd met de golven, de eerste aanblik van de eilandengroep bij het aanmeren aan de haven in het vroegste morgenlicht.
In de winter mag je van geluk spreken als je zonder slag of stoot Shetland weet te bereiken – vaak is de Noordzee te wild om de overtocht te maken, en aan zeeziekte ontkom je zeker niet.
Een paar dagen voor vertrek weten we nog niet of onze reis doorgaat; de weersvoorspelling is onstuimig. Maar Shetlanders zijn hardnekkig en zullen als het even kan de hoogste golven nog trotseren; voor hen is deze ferry boodschappen, medicijnen, hun lijn met de rest van de wereld. En zo varen we op 19 januari een woeste Noordzee op. Terwijl wij onzeker over het schip waggelen – bij elke golf raakt ons evenwichtsorgaan verder uit balans – zitten zij lachend bier te drinken op stoelen geankerd aan de vloer, ongestoord door de wereld die om hun heen wiegt. Het lijkt alsof we hier de enige vreemdelingen zijn.

We hebben allemaal onze eigen reden om hier te komen; de golven, de kliffen, de afzondering… Voor mijn vriend Nick is het de overtocht zelf die zijn hart sneller doet kloppen. Dus zitten we midden in de nacht gekluisterd aan het ronde raam van ons vertrek, kijkend hoe de golven tegen de ramen slaan. Of op het dek hangend over de reling, happen we naar lucht – de golven stuiven op tot boven het dak van het schip!
Na een onrustige slaap wekt de kapitein ons om 7 uur. Er is land in zicht! Slaapdronken staan we op en pakken we onze spullen. Wanneer we voet aan wal zetten is het eiland nog gehuld in duisternis, maar een dieproze gloed doordrenkt langzaamaan de lucht. Shetland slaapt nog, behalve de stormvogels – die gaan om ons heen tekeer. Zoals ze de komende dagen voortdurend zullen doen.

Dag 1: Mainland
Nadat we onze huurauto hebben opgepikt en zijn ingecheckt bij ons hostel, Islesburgh House Hostel – een prima hostel, en het hele jaar geopend – gaan we op zoek naar ontbijt. Dat vinden we bij Fjarå, aan de haven. Het wordt ons vaste vertoef op deze trip. Balancerend op keien kijken we hoe de zon opkomt achter de ruige golven. Gehypnotiseerd door de deining, net zoals de zeehonden, die één voor één kort verschijnen vlak langs de wal. Ze hebben niets te vrezen hier.
Daarna gaan we op pad. Rusten kan later, in de lange avonduren – eerst maken we het meeste van het daglicht. We rijden weg van Lerwick, naar de kliffen in het westen, bij Westerwick. Zodra we het stadje hebben verlaten, is het alsof we aan het einde van de wereld beland zijn. Eindeloze, zacht golvende vlaktes, schapenvelden, af en toe een groepje boerderijen. Zo gaat het maar door bij elke bocht die we inslaan, er is geen ziel op de weg te vinden. En altijd de nabijheid van water; binnenmeren, en de zee daar waar het land eindigt. Water zover het oog reikt.
Over een week wordt in Lerwick Up Helly Aa gevierd, een groots vuurfestival dat de Noordse geschiedenis van Shetland eert, waardoor het eiland vol zal stromen met mensen. Toen mijn vrienden en ik erachter kwamen dat we het festival met een week misliepen, waren we teleurgesteld, maar als we zo door de verlaten heuvels rijden, ben ik blij dat we er nu zijn.

De kliffen van Westerwick bewandel je vanaf Silwick, aan het einde van een smalle, doodlopende weg. Er is hier niets behalve een grote schuur, niet eens een echte parkeerplaats. In de zomer zullen hier vast meer mensen komen – Westerwick is één van Shetlands meest geliefde uitzichten – maar vandaag is er geen teken van leven. We twijfelen zelfs of het wel de bedoeling is dat we het hek over gaan om het vage modderspoor te volgen dat achter de schuur de heuvel op leidt. Maar mijn navigatie wijst me toch echt in deze richting. Het blijkt te kloppen. Al snel komen de eerste kliffen in zicht, met granieten stacks die uitsteken uit zee, hun omtrek zo gekarteld als een bergketen.
De kustlijn van Shetland wordt gekarakteriseerd door geo’s: smalle, diepe kloven die in de kustlijn snijden, ontstaan door erosie van de golven op de breuklijnen van het gesteente. Ze geven de kustlijn een ongebruikelijke intimiteit; in elke geo schuilt een eigen wereld, waar je even onderdeel van wordt. We kijken onze ogen uit – krijsende stormvogels, de kraakheldere zee daar beneden, een onmogelijk te bereiken strookje strand.



Het pad dat we volgen is nauwelijks een pad te noemen. Eerst volgen we het hek langs de afgrond; later, wanneer dat verdwijnt, dartelen we vrij over de grassige klifranden, het geluid van wind en stormvogels in onze oren. We wijken uit over een landtong, die ons een panorama van de kustlijn laat zien. Aan weerszijden strekken de rotspartijen zich eindeloos ver uit.
We dalen af richting Westerwick en de zon breekt door. Vlak langs de kust beneden ons duiken plots meerdere zeehonden het water in. Ze hadden liggen zonnebaden op de rotsblokken, voor onze ogen volledig gecamoufleerd. We worden verwend met wildleven vandaag. Dat is wat de winter ons geeft.
We zijn zo aan het genieten dat we de route maar voor de helft kunnen afmaken. Nog voor Westerwick keren we om – onze tijd op Shetland is beperkt, en we willen nog veel meer van het Mainland zien.


We rijden helemaal door tot de zuidelijkste tip van het eiland. Hier liggen de meest indrukwekkende archeologische opgravingen op Shetland, bij Jarlshof.
Jarlshof werd in de 19e eeuw blootgelegd door een storm, en sindsdien is hier bewijs gevonden voor duizenden jaren aan menselijke bewoning, teruggaande tot de bronstijd; een broch en wheelhouses, Pictische stenen, een Vikings langhuis. De jonge Engelse museumbewaarder vertelt ons er enthousiast over en ze heeft alle tijd; we zijn de enige bezoekers vandaag.
Extra uniek aan Jarlshof is dat je vrij bent om rond te dwalen door de intacte gangen en kamers, waardoor je echt een indruk krijgt van hoe mensen hier eeuwen geleden leefden. We moeten bijna overal bukken; de ronde vertrekken, met gras overgroeid, zijn net hobbithuizen. De op elkaar gestapelde stenen zien er zo fragiel uit, ik ben bang ze met mijn aanraking om te stoten; maar de huizen hebben niet voor niets millennia doorstaan.
Vanaf de uitkijktoren zien we pas echt hoe omvangrijk de vindplaats is. Er is een weemoedige schoonheid hier; het groene, groene gras, de sprankelende golven in de ondergaande zon. Het is geen wonder dat Walter Scott deze plek uitkoos als decor voor zijn roman.
Je kunt een mooie kustwandeling maken vanaf Jarlshof naar de vuurtoren op Sumburgh Head, die het zuidelijkste punt van Mainland markeert. Maar het is 15:00 en de tijd begint al te dringen, dus we pakken de auto voor het laatste stuk naar de vuurtoren. Hier komen we voor het eerst twee andere toeristen tegen.

De zon is bij ons gebleven en de lucht kleurt langzaam oranje. Ook hier weer honderden noordse stormvogels, nu cirkelend rondom een schuine zandstenen klif. Het is misschien de enige keerzijde aan een winterbezoek aan Shetland: in de zomer broeden hier duizenden alken, zeekoeten, drieteenmeeuwen en papegaaiduikers. In de winter zijn het slechts de stormvogels die overblijven. Maar ze brengen genoeg spektakel!
We klimmen de vuurtoren op, die dramatisch bovenop de landtong ligt. Oost, west en zuid is zee. Op een heldere dag kun je Fair Isle zien liggen aan de zuidelijke horizon, net zoals je haar vanaf het noordelijkste eiland van Orkney kunt zien. Het moet de levenslijn zijn geweest voor de eerste mensen die zich hier vestigden, hun enige getuigenis van een wereld voorbij de eilanden.

Dan staat ons de keus: wat gaan we met onze laatste 20 minuten daglicht doen? We kunnen op de vuurtoren blijven en vredig kijken naar de zonsondergang, maar onze avonturendrift is nog niet op. In het laatste zonlicht rijden we naar St Ninian’s Beach, een stukje terug naar het noorden. We passeren Sumburgh Airport, en absurd genoeg rijden we niet om, maar recht over de landingsbaan heen – het schiereiland is zo smal dat we er simpelweg niet omheen kunnen. Zou dat ergens anders op aarde kunnen?

St Ninian’s Beach is een opmerkelijk strand: het is een tombolo, of lokaal ayre genoemd, een zanderige landengte die het kleine eilandje St Ninian met het Mainland verbindt. Tombolo’s zijn typerend voor het Shetlandse landschap, dat sinds de IJstijd steeds verder onder water wegzinkt. In de winter wordt het strand bij vloed soms volledig weggevaagd; op dit moment is het eb en kunnen we over de strook zand naar het eiland lopen. Aan weerszijden horen we de golven in de kust breken, het is alsof we in een niemandsland staan tussen twee werelden in.
Het is al bijna donker als we het eilandje op klimmen. Een grassige heuvel, waar een oude vrouw haar hond uitlaat. Op St Ninian staat een geruïneerde kapel, waar een schat van Pictisch zilver en het kaakbeen van een bruinvis gevonden zijn, maar die hebben we in het schemerduister niet kunnen vinden. Het is de perfecte plek om de dag mee af te sluiten, hollend over het gras onder een paarse hemel, uitkijkend over zwarte rotsen in een gerimpelde zee.
Terug in Lerwick gaan we op zoek naar eten en bier. Het is vroeg in de avond, maar het stadje volgt het ritme van de zon; op straat is het uitgestorven. Uiteindelijk vinden we een pub waar de meeste eilanders zich lijken te hebben verzameld. De pubgangers werpen blikken op onze buitensportkleren en onze vreemde accenten – we zijn toch echt beland op een eiland.
Dag 2: Yell en Unst
Op zaterdag zitten we al in de auto nog voor de dag is aangebroken. Ons doel van vandaag: het noordelijkste puntje van Shetland – en het hele Verenigd Koninkrijk – bereiken. Daarvoor moeten we twee ferry’s nemen, eerst naar Yell, en daarna naar Unst, Shetland’s noordelijkste eiland. Het is een logistieke puzzel, en het grootste deel van de dag zullen we onderweg zijn, maar het wordt het hoogtepunt van onze trip.
Op het water schudt het en gutst het; we blijven veilig binnen de dichte autodeuren. Vanaf de hoofdweg is Yell een uiterst kale en gure plek; toch zijn ook hier huizen op elke hoek van de weg. Ongelooflijk, de plekken waarop de mens zich gevestigd heeft. Maar achter het barre veenland ligt een wilde kustlijn verborgen, met kliffen en onbegane inhammen, waar otters vrij rondzwemmen. Aan een uur voor onze volgende ferry hebben we niet genoeg tijd om recht te doen aan het eiland.
We brengen een kort bezoek aan het strand bij West Sandwick. De wind waait hard vandaag. Golven spatten op tegen de rotsen. Zilte bries op rode wangen. Mijn vriendin Giada is surfer en observeert smachtend de deining van de golven.

De kleine Hillshop in Mid Yell verkoopt het hele jaar door eten en koffie – wat een geluk! Koude vingers omklemmen warme bekers. De lucht blijft rusteloos. Nu weer klettert regen op ons neer terwijl we rennen van deurpost naar auto.
Het verkeer wordt steeds spaarzamer. We maken de overtocht naar Unst, en gaan de laatste weg op, die leidt naar het allerverste eind van de Britse Eilanden. Unst heeft veel plekken die de belangstelling wekken, al is het maar omdat ze het noordelijkste van hun soort zijn – het noordelijkste dorp, noordelijkste strand en noordelijkste punt.

Dat laatste ligt bij Hermaness, met zijn 200 meter geen hoge, maar wel een hele winderige heuvel. Je moet de heuvel over om uitzicht te krijgen op een partij rotsen in zee met daarop een witte vuurtoren, Muckle Flugga. De verste rots heet Out Stack; het daadwerkelijk noordelijkste punt van Schotland, maar voor mensen is het vrijwel onmogelijk om er aan te meren.
Hermaness is zo dicht mogelijk als we bij Muckle Flugga kunnen komen. Het is een beschermd natuurgebied; duizenden vogels broeden jaarlijks op haar spectaculaire zeekliffen. In de zomer is het hier een hels kabaal van vogels, maar nu is het er stil, was het niet voor de wind.


De wind die onze jassen tegen ons lichaam plakt en onze blote wangen bevriest; de wind die het leven verjaagt en de golven tegen de kliffen smijt. Over de top van de heuvel komt Muckle Flugga in zicht, dat zich al 150 jaar overeind houdt, eenzaam en bloot in de verte, op het enige platte stuk van een hellende rotspunt. In de winter komen de golven wel eens tot boven haar 60 meter hoogte. Er had geen passendere plek kunnen zijn voor het noordelijkste eind van het woeste land dat Schotland heet. En we zijn er moederziel alleen.
Ik ga iets het pad af om Muckle Flugga beter in beeld te krijgen met mijn camera. Plotseling komt een uitstulping in zicht, een landtong, beneden aan de grassige helling van Hermaness, waar tientallen schapen grazen. Er is iets magisch daar beneden dat me naar zich toetrekt; wat weet ik nog niet.
Kanttekening: in het broedseizoen tussen april en augustus wordt het afgeraden van de paden van Hermaness af te gaan om te voorkomen dat broedende vogels worden gestoord.
Pepijn, Nick en Giada gaan met me mee. Hoe verder we afdalen, hoe meer tevoorschijn komt van de droomwereld die om de hoek schuilt, die we waren misgelopen, was het niet voor mijn kleine uitwijking. Op de landtong staan we oog in oog met de golven die met meedogenloze kracht tegen de klippen slaan. Klippen met diepe rimpels die getuigen van de miljoenen jaren aan storm die langs ze hebben geschuurd. Nick kan zijn geluk niet op. De zee is helderblauw daar waar de golven schuimen, een kleur bijna tropisch zo fel. Hoe hou je het voor mogelijk op een plek als deze?
En achter de landtong is een beschutte baai met donkere rotsen en gras zo groen, waar schapen vrolijk rondhuppelen. De baai lijkt de wrede spreuk van de winter compleet ontglipt te zijn. Het doet me denken aan de kleuren van IJsland, zo vruchtbaar ondanks haar harde klimaat.
Over modder en gruis klauteren we omlaag naar een klein strand, dat tussen het mos en de schuine zwarte kliffen genesteld is. De grote keien waar we op staan zijn het laatste dat ons verbindt met de Schotse grond. We kunnen de golven aanraken. Zeewater spettert in ons gezicht, en we kijken noord, eindeloos noord. Niets dan zee tot de noordpool.

Even zijn wij de noordelijkste mensen in Schotland.

Storm maakt plaats voor voorzichtige zonnestralen. We klimmen terug omhoog, zuid over de kliftoppen, langs een zeeboog en de puntige kliffen van de Neap. Ze zijn adembenemend in de ondergaande zon.
Ons spoor verdwijnt in het veen, dus moeten we dwars door het drassige veenland, naar het andere eind van het schiereiland waar de auto geparkeerd is. Het is een onplezierige terugtocht – natte voeten en horizontale regen en zo. Maar wat geeft het, na de geheime pracht die we zojuist hebben gezien?
Dag 3: Scalloway en Lerwick
Op onze laatste ochtend willen we brunchen in het centrum van Lerwick, maar het is zondag en bijna alle tentjes zijn gesloten. Dus eindigen we wederom bij Fjarå.
Op een korte rit vanaf Lerwick ligt Scalloway, de tweede plaats van Shetland. De belangrijkste bezienswaardigheid hier is Scalloway Castle, het torenhuis van de wrede graaf Patrick Stewart in de begin 17e eeuw. In de gietende regen staan we voor een omheinde ruïne – helaas is de historische locatie gesloten voor onderhoud.
Dan maar terug naar Lerwick en vluchten voor de regen in het Shetland Museum, een educatief museum over Shetland’s geologie, geschiedenis en cultuur. Het is wat kinderlijk, maar het is leuk om te leren over de geologie van de plekken die we de afgelopen dagen bezocht hebben.

En dan gaat de zon alweer onder, en moeten we de boot op. Mijn vrienden gaan terug naar Aberdeen, ik blijf achter in Kirkwall, voor een solo-avontuur op Orkney. Met volle rugzak op mijn rug werp ik een laatste blik op de lichtjes van Lerwick, die de Shetlanders jaar in jaar uit door de donkere winter heen loodsen. Het is niet een plek waar ik snel terug zal keren, honderden kilometers van het vasteland. Maar wat een waanzinnig uithoekje van de planeet is het. Ik ken geen plek waar de afzondering zo diepgeworteld zit in haar mensen, en het landschap.
Geef een reactie