Mijmeringen op een Munro

Droomvertellingen uit de hoogtes van Schotland

Een Assynt saga – deel 4: een nacht op Suilven

We moeten de tent uit; hij wordt bijna losgerukt door de wind. Ik rits de tent open en even sta ik in een hemel van roze, oranje en blauw. Dan scheren de wolken met grote snelheid over de heuveltop, en ben ik alleen nog omringd door wit.

Nov 20-21, 2022

Het is pikkedonker tegen de tijd dat we terug zijn bij de parkeerplaats, na een bewogen zonsondergang op Stac Pollaidh. Zoals gewoonlijk gaat de fluitketel aan; geen wandeling sluiten we af zonder een kop hete thee. Op onze telefoons proberen we de weersverwachting te lezen, maar er is geen bereik hier. Met enige haast werken we koekjes en chocola naar binnen, onze lichamen nog vol adrenaline. Onze hersenen draaien op net zo volle toeren, terwijl we uitstippelen hoe de avond eruit ziet als we daadwerkelijk Suilven op gaan. Hoeveel tijd kost het om naar de trailhead te rijden, een warme maaltijd te koken, onze rugzakken in te pakken.. het is allemaal speculatie. Er zit niets anders op dan het gewoon maar te doen.

Ik spring de bus uit om voorin te gaan zitten, en bij toeval kijk ik omhoog. En dan snak ik naar adem – het is de helderste nacht die ik ooit heb gezien. In het halve uur dat we binnen waren, zijn de sterren razendsnel aan de hemel verschenen. Ze hebben volledig vrij spel: er is geen spoor van wolken of licht dat ze maskeert. Als we nog een laatste duwtje in de rug nodig hadden, dan is dit ‘m.

We stuiven over de weg, noord, noord, helemaal terug naar waar we vanochtend begonnen. Steeds buig ik voorover, gretig om een glimp op te vangen van de hemel.
Als we de A835 op keren, heb ik even bereik. Een heldere dag, wolkvrije toppen, voorspelt de Mountain Weather Information Service. ‘s Ochtends kans op lage bewolking en stevige windstoten. Het zou onaangenaam kunnen worden, maar veelbelovend is het zeker.

‘Stel je voor, het noorderlicht vanaf Suilven..’ mompelt Liam.

‘Niet te hard van stapel lopen!’

In de avond komt Assynt tot leven. Overdag heb ik geen hert gezien, nu staan er tientallen langs de kant van de weg. Rijen ogen lichten op in onze koplampen, allemaal gericht op ons.

De beste manier om Suilven te benaderen is vanaf het westen, nabij Lochinver. Een landweggetje leidt vanuit het dorp Glencanisp in, tot aan het meer Loch Druim Suardalain. Rond 19:00 rijden we de kleine parkeerplaats op, en we zijn niet de enige. Het zou toch niet dat er straks een ander tentje op Suilven staat? We turen naar de zwarte schaduw van de heuvel achter het meer. Is daar een schittering van licht te zien?

Een grote maaltijd en veel gelummel later stappen we met volle rugzak de bus uit. De nacht is koud; ik draag alle lagen fleece die ik heb kunnen vinden. Het filmrolletje van mijn camera is vol dus heb ik slechts mijn telefoon om deze wandeling mee vast te leggen. Eigenlijk maar goed ook: het scheelt me een kilo aan gewicht.

Het is 21:30, en voor de tweede keer vandaag gaan wij de heuvels in.

De wonderen van de nacht

Ik ben opgegroeid in een land waar het licht nooit uitgaat. Op een lichtvervuilingskaart van Europa kleurt heel Nederland rood. Dit betekent dat je op de helderste nacht misschien enkele honderden sterren aan de hemel ziet, in plaats van vele miljoenen.

Omdat ik als kind geen weet had van de hoeveelheid sterren die aan de hemel stond, dacht ik er nooit aan om te kijken – zelfs niet op de nachten die ik kamperend in de natuur doorbracht. Een schrale troost: het grootste deel van West-Europa licht op de kaart op, dus veel had ik waarschijnlijk toch niet gezien.

De laatste jaren ben ik steeds verder noord gegaan, steeds verder weg van de bewoonde wereld, maar altijd in de zomermaanden, wanneer de zon niet ver genoeg achter de horizon zakt.
Dit is de eerste winter die ik in het noorden doorbreng. En zo is het dat ik deze nacht voor het eerst in mijn leven de Melkweg zie.

We zijn al een eindje het hart van Assynt in als het me voor het eerst opvalt, de waas aan licht over de gehele lengte van de atmosfeer. Zo veel sterren op elkaar gekluisterd dat ze samen één grote lichtbron vormen. En het zwart te midden daarvan, de leegte in de ruimte, door de woeling eromheen extra gecontrasteerd. Het is als een schilderij, oneffen, kronkelig, soms fel en dan weer troebel, het zwarte gat een inktvlek die zich door het wit heen beweegt. Je kunt er uren naar staren en er steeds weer nieuwe details in ontdekken; voor het blote oog zijn er immers oneindig veel sterren in te zien. Dit schouwspel.. het schijnt mij het magnum opus van moeder aarde.

Wij hebben geen uren om naar de sterren te staren, we willen immers nog slapen vannacht. Voor het grootste deel van de wandeling is de Melkweg een stiekem gezelschap in onze ooghoek. Wel een hele welkome – het is bijna nieuwe maan en de nacht is donker. Desondanks hebben we onze hoofdlampen nauwelijks nodig om het pad te zien, zoveel licht straalt de hemel uit. Het is nu juist die nieuwe maan die maakt dat de sterren vannacht in hun volle glorie kunnen schijnen; er is geen licht in de atmosfeer dat de zwakkere sterren uitwast.

We stellen onze lampen in op infrarood licht, zodat onze ogen aan het donker wennen en we zo veel mogelijk van onze omgeving (en de sterren) kunnen zien. En de omgeving ook het meeste aan ons laat zien; de wezens van de nacht kunnen hun gang gaan, ongestoord door artificieel wit licht.
Terwijl ik daar zo loop, opgaand in de duisternis, begrijp ik de magie van wandelen door de nacht. Want ook al kan ik de details van het landschap niet zien, ik leer haar op een hele nieuwe manier waarnemen. Het stille water van Loch Druim Suardalain, die de zwarte koepel van Suilven en de nachtelijke hemel perfect reflecteert; een kluwen aan donkere takken, mysterieus oplichtend in ons rode licht; de contouren van de heuvels aan de horizon; een roedel edelherten, rode ogen die ons aanstaren vanuit de verte. Drie jaar geleden liep ik hier ook, in omgekeerde richting, maar vannacht, gehuld in niets dan rood, had het een andere planeet kunnen zijn.

De aantocht naar de voet van Suilven is lang, uren op en neer door de knocks en lochans. De drie bulten van Suilven worden een steeds grotere schaduw over ons heen. Steeds als we denken bij haar in de buurt te zijn, opent het pad zich toch weer voor ons, nog een eind rechtuit, dieper Glencanisp in. We lopen en lopen, op de automatische piloot, één met het geluid van het grind onder onze voeten. Maar één keer stoppen we echt om de rust van de nacht te voelen. We doen onze lampen uit en nippen glühwein terwijl we sterrenbeelden in de lucht proberen te herkennen. Als sterrengroentje weet ik er weinig van. Liam wijst me de boog van Orion aan, en de drie sterren op een rechte lijn die de Gordel van Orion vormen. Ze zouden de riem van de mythologische jager moeten voorstellen. Er is wat verbeeldingskracht voor nodig om het te zien. En dan is er de Grote Beer, die Liam kent als de Ploeg. De Ploeg is eigenlijk het asterisme van de zeven belangrijkste sterren van de Grote Beer, lijkend op een ploeg, of steelpan. Als je vanaf de buitenste twee sterren van de pan een rechte lijn doortrekt, dan kom je bij de Poolster en weet je waar noord is.

Wij keren de Poolster de rug toe en nemen de afslag zuidwest, recht af op Suilven. Dan denk je er bijna te zijn, maar dan is het nog zo’n drie kwartier over vlak terrein voor je eindelijk aan de klim kunt beginnen. Het is een beklimming van 300 meter over een zigzaggend pad tot het laagste punt van de bergkam, tussen de koepel van Caisteal Liath en de andere pieken van Suilven in. De duisternis is nu een zegen; ik kan de steile gully voor me niet zien, er is slechts het zwart van de heuvel dat een steeds groter deel van de hemel bekleedt. De opgave van wat voor me ligt is verborgen, en wat ik niet kan zien, zo besluit ik, kan me ook niet intimideren.

We nemen een paar grote happen chocola en dan gaan we de laatste etappe aan zonder wikken en wegen. Onze witte lampen gaan weer aan en mijn wereld versmalt zich tot het gras en de rotsen voor me. Het is afzien; ik heb al vele kilometers in de benen vandaag, en dat voel ik. Ik klim gestaag omhoog, over grote keien gekerfd uit de helling, Liam in mijn kielzog. Ik focus op mijn ademhaling, hou die in lijn met de cadans van mijn voeten. Langzaam ga ik op in dat ritme, één voet voor de andere, mijn hart dat zich krachtig samenknijpt, de lucht in en uit mijn longen. Het gaat niet snel, maar ik ben vastberaden om er te komen. Af en toe moet ik even stoppen om op adem te komen, en dan zie ik de hoogtemeters die we gemaakt hebben; Canisp, aan de overkant van de glen, wordt kleiner en de hemel vouwt zich steeds verder open. Eén keer kijk ik achterom en merk ik een schittering in de lucht op, die lichtjes lijkt te bewegen boven de noordelijke horizon. Ik durf niet te geloven dat ik zie wat ik denk te zien. Ik beeld het me vast in, high van de inspanning en de sensaties van de nacht. Liam zegt niets en hij zou het wel weten – hij kent immers Noorse winters.

Het is inmiddels al even na enen en de bealach is nog niet in zicht. ‘En ik maar denken dat we rond middernacht wel in bed zouden liggen,’ zegt Liam.

Dat vond ik al erg optimistisch. Plots komt de gedachte in me op dat ik hem ophoud. ‘Zou je sneller zijn geweest zonder mij?’ vraag ik hem.

‘Waarschijnlijk wel, maar ik wilde dit met jou doen.’

Het is een geruststellend gevoel, de nabijheid van een ander mens, zeker in die laatste meters. Ik ben zo diep verzonken in de deining van onze loop dat het me verbaast wanneer het pad afvlakt en ik eindelijk over de rand van de richel kan turen. Er is niet veel te zien rond dit uur, slechts de schim van heuvels in de verte. We gaan rechts over de bergkam en passeren een stenen muur – een vreemde gewaarwording op deze hoogte. We houden onze ogen open voor een strook vlak gras om de tent op te zetten. Vlak voor de laatste klim naar Caisteal Liath is een grasvlakte die een goed beschutte kampeerplaats zou zijn. Waarschijnlijk geschikter dan de blootgestelde top, maar we kunnen de verleiding niet weerstaan. De richel versmalt zich even en we moeten hier extra voorzichtig zijn, gladde resten ijs omzeilend. Dan klauteren we de rotsachtige helling op en is er het gevoel dat ik als geen ander ken – de spurt van verrukking wanneer ik de heuveltop cairn zie. Achter de wiebelende hoop stenen verbreedt de heuvel zich tot een groot vlak plateau, donker en leeg. We zijn toch echt de enige idioten die midden in november bovenop een heuvel kamperen.

Suilven is verre van een munro, en met 731 meter is ze zelfs geen corbett te noemen. Maar staande op deze koepel, aan weerszijden omgeven door een peilloze diepte, voel ik me op het dak van de wereld. We ploffen neer in het gras en ontlasten ons van de zware rugzakken. Naar het noordwesten kijken we nu uit over de kust en de lichtjes van Lochinver. Het is er nog steeds, de brede boog licht over de noordelijke hemel, feller nu, met een spoor van groen.

‘Ik denk toch echt dat dit het noorderlicht is,’ bekent Liam.

Met mijn telefoon maak ik een foto met een sluitertijd van een paar seconden. Meteen licht mijn scherm felgroen op. Ik dacht niet dat de nacht nog mooier kon worden, en toch doet ze het. Ze heeft haar allergrootste spektakel aan ons gegeven, aurora borealis, dansend boven de heuvels. De breedste glimlach breekt uit over onze gezichten, en ik huil zelfs een beetje. Het is te mooi om waar te zijn – mijn eerste noorderlicht, vanaf de top van de machtigste der Schotse heuvels. En nog mooier is het dat we de ervaring met elkaar delen.

We zitten daar een tijdje, los van tijd en ruimte, betoverd door de groene schijnsels aan de hemel. Het is zo vredig daar, geen zuchtje wind, en absolute stilte. Maar al snel roepen onze lichamen ons terug naar de werkelijkheid – van het stilzitten koelen we razendsnel af en hierboven is de temperatuur flink onder het vriespunt. Ik sta op om wat foto’s te nemen, mijn telefoon balancerend tussen de cairnstenen, terwijl Liam de tent opzet. Mijn handschoen moet ervoor uit en binnen de kortste keren voelen mijn vingers bevroren. Snel kruipen we onze slaapzakken in. Ik hou al mijn lagen fleece aan. Ik werp een laatste, indringende blik op het noorderlicht en de Melkweg daarboven, voor ik de buitentent dichtrits. En dan zeg ik vaarwel tegen deze nacht gemaakt voor dromen.

Een onstuimige ochtend

Van veel slapen komt het niet. Rond vijf uur word ik bibberend wakker. De wind is komen opzetten en ijskoude vlagen snijden aan alle kanten langs mijn lichaam. De rits van mijn donzen slaapzak is kapot dus heb ik een zomerslaapzak van Liam meegenomen als extra voering. De wind dringt met gemak door de twee warmtelagen heen.

Ik kruip dicht tegen Liam aan, hopend om zijn lichaamswarmte te voelen. Het is ongelooflijk wat een verschil het maakt. Een mensenlichaam straalt zoveel warmte uit, zelfs als alles eromheen bevriest. Uiteindelijk liggen we de laatste uren van de nacht met onze gezichten tegen elkaar en warmen we onszelf op met elkaars uitademing. We zakken in en uit bewustzijn, terwijl de wereld om ons heen raast als in een koortsdroom.

Vlak voor zonsopgang begint de tent zo hevig te schudden, dat slapen geen zin meer heeft. Liam besluit te checken of de haringen het nog houden.

‘Je moet komen kijken, Siris!’ hoor ik hem van buiten roepen.
Haastig doe ik mijn lenzen in en probeer ik de bevroren veters van mijn schoenen te strikken.

De zonsopgang is uitbundig. Strepen roze, oranje en blauw schilderen de lucht. De top van Suilven steekt uit boven een inversielaag en tussen de wolken door zien we een glimp van Cùl Mòr, Stac Pollaidh en vele meren.

Het is een worsteling om naar het hoogste punt van Suilven te lopen. Met moeite blijf ik overeind, de wind slingert me alle kanten op. Ik klamp me vast aan de cairn, en dan krijg ik de spitse punt van Meall Meadhonach in het oog, de oostelijke piek van Suilven, dramatisch afstekend tegen zijn omgeving. Het is bloedmooi en angstaanjagend en zinderend. We wachten tot de zon rijst boven de wolken. Dan voelen we haar eerste stralen op onze wangen, het enige spoor van warmte in de stormwind.

Terug bij de tent vormen de tentstokken niet langer een ronde boog, maar worden ze met geweld één kant op geforceerd. Het is ons duidelijk, we moeten zo snel mogelijk weg hier. We slaan ons ontbijt over – haastig breken we de tent af en pakken we onze spullen in. Dit moet met uiterste behendigheid, zodat we niets verliezen aan de wind.

Plotseling komen vanuit het oosten wolken in aantocht. Razendsnel scheren ze over Meall Meadhonach heen. Binnen enkele seconden omhullen ze ons volledig, en is Assynt verdwenen in de mist.

Zo snel mogelijk de berg af dan. Mijn rugzak geeft me extra gewicht tegen de wind, maar maakt bewegen tegelijkertijd zwaarder. Ik buig voorover, zet me schrap, maar ik ben machteloos, de wind kan met me doen wat ze wil. Voor het eerst maak ik de Schotse heuvels in hun volste kracht mee. En als ik eerlijk ben – ik ben doodsbang. Je kunt alle bergen veroveren, uiteindelijk heeft de natuur het laatste woord.

Liam grijpt mijn arm en trekt me vooruit, over de rotsen omlaag Caisteal Liath af. Mijn gezicht is ijzig en regelmatig moet ik naar adem happen; de wind steelt de lucht voor me weg. De mist is allesomvattend maar licht, fluorescent bijna. De glans van de zon drukt zich erdoorheen. Ondanks het geweld van de wind lijkt het een droomwereld.

Op de smalle nek naar de bealach toe klopt mijn hart in mijn keel. Er is maar één misstap voor nodig en ik lig beneden. Opnieuw sleept Liam me er overheen, snel snel snel voor een nieuwe rukwind.

Het wolkendek zakt onder ons, net zo plotseling als het over ons heen trok. Alsof ik op deze berg nog niet genoeg natuurwonderen heb gezien, sta ik daar opeens oog in oog met mijn eigen schaduw, omringd door een regenboogkleurige ring – een Brockenspook. Een zeldzaam fenomeen, dat alleen ontstaat wanneer je vanaf een hoog punt omlaag kijkt op bewolking met lage zon in je rug. De zonnestralen werpen dan een langgerekte schaduw van jezelf op de wolken. Het lijkt onecht, een hersenschim, maar het is toch echt mijn eigen silhouet dat van beneden naar me terugzwaait en met mijn stappen meebeweegt. Suilven blijft maar geven.

Bij de laatste afdaling naar de bealach kunnen we de torenspits van Meall Meadhonach eindelijk in zijn geheel zien. Wolken stuiven langs de steile wanden voor ze ze weer hullen in de mist – een spectaculaire aanblik. De bealach wordt beschut door de oostelijke heuveltop; van het ene op het andere moment voelen we niks meer van de wind. Eindelijk kan ik uitademen. We zakken neer in de zon en eten een ontbijt van chocola en mueslirepen. Ik kijk terug richting Caisteal Liath, nu geblakerd in zon, de meesterlijke misleider – er is geen teken van de storm die woedt vlakbij ons.

De ochtend op Suilven heeft ons er maar weer eens op gewezen hoe onvoorspelbaar het Schotse weer is. Er zou nog heel wat windkracht voor nodig zijn geweest om ons van de berg af te waaien, maar we moeten ons geluk niet tarten, en luisteren naar de waarschuwing die de natuur ons geeft. De bergen dwingen respect af, en mijn respect hebben ze.

In de gully komen de eerste wandelaars van de dag ons tegemoet, een moeder en twee kinderen. Ze hebben vannacht in Suileag Bothy overnacht, die vlak langs het wandelpad naar Suilven ligt. Het is hun auto die we op de parkeerplaats hebben gezien! Vol ongeloof vraagt ze ons of we daarboven hebben geslapen. Maar wij vinden haar net zo dapper, om haar kinderen hier te brengen op deze wilde wintermorgen. Voorzichtig vragen we haar of ze vannacht naar buiten heeft gekeken, maar nee, ze heeft het noorderlicht niet gezien.

Aan de weg terug door Glencanisp lijkt geen einde te komen. De adrenaline van de ochtend is weggezakt en nu hakt het gebrek aan slaap er in. Deinend over het glooiende landschap heb ik het gevoel te zweven. Dat eindeloze stuk rechtdoor vergt meer wilskracht dan de steilste klim – Liam en ik houden elkaar vast om op de been te blijven. Maar met het rijzen van de zon is de laatste bewolking opgeklaard en de rest van de dag is stralend helder. De frisse lucht op mijn gezicht is heerlijk en de uitzichten terug naar Suilven zijn simpelweg adembenemend. Ondanks de kwellingen geniet ik.

Als Loch Druim Suardalain in zicht komt kan ik niet juichen – door de uitputting is mijn ruimtelijk inzicht verdwenen. Het meer lijkt zo ver weg, dat is zeker nog een uur lopen! Als ik een kwartier later al ons witte busje zie, is de opluchting groter dan ooit.

Wat we in de afgelopen 16 uur hebben meegemaakt, is haast niet te bevatten. Eerst zak ik neer in een kampeerstoel, doe ik mijn schoenen uit en drink ik mijn koffie in de zon. Dan laat ik heel langzaam, beetje bij beetje, de beelden tot me doordringen. Dit gaat zo door tijdens de rit naar Inverness (die komt met nog zo’n glorieuze zonsondergang), en op de donkere busreis terug naar Glasgow, en zelfs in de dagen daarna, wanneer ik loop door de woelende straten van West End. Een stiekeme grijns kruipt op mijn gezicht, en ik geniet van mijn kleine geheim dat erachter schuilt, waar geen van deze vreemdelingen vanaf weet.

Assynt was een avontuur als geen ander, één van woeste hoogtes en donkere dieptes, van krijsende vogels en gierende winden, van stille nachten en geverfde hemels. De herinneringen eraan zijn dichtbij me gebleven. Nu kijk ik altijd omhoog zodra de avond valt, mijmerend over de wonderen van de nacht.


2 reacties op “Een Assynt saga – deel 4: een nacht op Suilven”

  1. Bob

    Really enjoyed reading this, was up Suilven this week for what I think must be my 6th time. Slept in the bothy for the first time, loved it. November was a harsh month for you to be up there!

    1. Glad to hear it Bob! I was back in Assynt last week, and as always was humbled by the imposing sight of Suilven. I understand what it is that draws you back there over and over – it were brutal winds that night, but it is my most cherished memory.

Laat een antwoord achter aan Bob Reactie annuleren

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *