Er is een kleine heuvel in Assynt die de harten van velen heeft veroverd: Stac Pollaidh, Gaelic voor “steile rots bij de poel”, een letterlijke beschrijving van wat deze heuvel is. Minimale inspanning beloont je met uitzichten over de wildernis van Sutherland zover als je ogen reiken. De titel van mooiste korte wandeling in Schotland zou Stac Pollaidh niet misstaan. De adder onder het gras: haar hoogste top is een derdegraads klim. We doen vandaag een poging om die top te bereiken, maar niet zoals ieder ander dat zou doen.
Nov 20, 2022

De ochtend is koud, maar de zon, een zachte gloed aan de horizon, baant zich voorzichtig een weg door de wolken. We rijden weg van zee en terug richting de heuvels. Een hoek om en de inselbergen van Assynt keren terug, een paar toppen nog net gehuld in de wolken. Maar Suilven is vrij. Een scheut van spijt gaat door me heen. We hebben onze enige kans gemist. Het is onze laatste dag in het noorden. Vanavond rijden we terug naar Inverness, en neem ik de bus zuid naar Glasgow; morgen zit ik weer in de collegebanken.
Maar dan herinner ik me de woeling in de lucht vannacht, het suizen van de wind langs de van. Het was geen nacht geweest om bovenop een berg te slapen, maar één om warm onder de dekens te blijven. Suilven moet een droom blijven. En ik zal voor haar terugkeren.
Bovendien is er een heuvel aan de zuidrand van Assynt die evenzeer tot de verbeelding spreekt. En ook zij wint het van de wolken vandaag. Stac Pollaidh (612 m) is klein, maar een taaie. Een landweg die vlak langs haar zuidelijke voet loopt, maakt dat je haar in zo’n twee uur kunt bewandelen. Maar haar ware top is naar verluidt de moeilijkste om te bereiken op het vasteland van Groot-Brittannië (dat wil zeggen: de Cuillins op Skye niet meegerekend). Er is een klauterpartij over blootgestelde pilaren en rotsformaties voor nodig.

Stac Pollaidh is zoals de andere heuvels in de regio uitgekerfd door gletsjers, maar de elementen hebben haar net iets harder toegetakeld. Van een afstand ziet het eruit alsof een reus hapjes uit de bergkam gebeten heeft. De mensenvoeten die dag in dag uit over haar rotsen klauteren hebben het verweringsproces versneld. Er is al een nieuw wandelpad aangelegd, breder om de voet van de heuvel heen, om haar kwetsbare rotsen te beschermen. Maar er zal wellicht een dag komen waarop zij zo ver is afgebrokkeld dat haar hoogste top niet meer voor mensen te bereiken is. Misschien maar goed ook.
Vandaag zijn wij vooralsnog de enige voeten die Stac Pollaidh bewandelen. De bomen onder de heuvel zijn bijna kaal, hun laatste blaadjes de kleur van een donkerrode wijn. Al snel komen we boven ze uit. Om de paar stappen kijk ik achterom, naar de heuvel Sgòrr Tuath die aan de overkant van Loch Lurgainn opdoemt. Met elke meter wordt het uitzicht briljanter. De zon staat net achter de heuvels, en de richel licht gloeiend geel op. Daar is het weer, het magische licht van november. De heide kleurt oranje, waar de grauwe wolken haar zojuist nog onttrokken van kleur, de overschaduwde heuvels zijn een diepblauw. En het water is spiegelglad, er is geen enkele rimpeling in te zien. De tijd lijkt stil te staan.

We nemen alle hoeken van het landschap in ons op. Ik stel mijn zintuigen open, ik wil al hun indrukken in mijn geheugen printen. Het is de enige keer dat we deze plek zullen waarnemen, precies zoals hij nu is. We vinden een perfecte platte rots om te stoppen voor een sandwich. Een gezin gaat ons voorbij, alle drie in dezelfde hardloopkleren, in vlugge pas omhoog. We zien hen niet meer terug.
Wij struinen op ons gemak verder over het pad, Cùl Beag aan onze rechterhand. Geleidelijk klimmen we om de oostflank van Stac Pollaidh heen, en krijgen we de rest van Assynt in het vizier. Eerst Cùl Mòr en het uitgestrekte Loch Sionascaig, dan Suilven daarachter, de kegel van Canisp in de verte tussen hen in. We kijken recht tegen hun richels aan, een stuk langwerpiger dan ze van elke andere kant leken. Vanaf deze afstand lijkt het onmogelijk om er te komen, het Grijze Kasteel van Suilven, aan alle zijden omringd door verticale kliffen. Maar heuvels zijn gemaakt om je af te schrikken, het is een natuurlijk gezichtsbedrog.
Aan de noordzijde van Stac Pollaidh begint het pad sneller te stijgen naarmate we de bergpas naderen. Het duurt niet lang voor we op de bealach staan. Vanaf een overhangende rotspunt kunnen we tussen de rotspartijen door turen, zuid over de heuvels van Coigach. We zijn nu hoog genoeg om de zon net boven Ben Mor Coigach uit te zien komen.
Een vader verschijnt op de bealach samen met twee kinderen en een hond. Een mooie dag in de buitenlucht, eh? Enthousiast zet hij ons op de foto. Of we ook naar de hoogste top gaan, vraagt hij ons. We zijn er niet op voorbereid, zeggen we hem. Maar stiekem proberen we te achterhalen of het echt zo moeilijk is.
Het is goed geklauter, maar zijn oudste is het al eens gelukt. Trots wijst hij naar zijn zoon, die al verdwijnt tussen de rotsen.
Je moet wel snel zijn, de zon gaat bijna onder.


Zij gaan west; wij gaan de oostelijke top op. Een simpele klim – het kost ons nog geen minuut. Maar de beloning is uitzinnig: een panorama, 365 graden om ons heen. Opnieuw weet Assynt mij de adem te benemen.
Assynt is een natte plek, bijna net zoveel water als land. Vanaf deze hoogte is haar karakteristieke lappendeken van bulten en meren zichtbaar, door de Schotten knock en lochan genoemd. Het is weer terug te voeren op die ijskap, die het Lewisian gneiss tot vele ronde heuveltjes erodeerde, afgewisseld door meertjes daar waar het ijs op zachter gesteente drukte. Dit alles is kaal, boomloos. Eenzelfde reliëf is op Shetland en de Buiten-Hebriden te vinden, en onder nog veel meer voormalige ijskappen op het noordelijk halfrond.
De ondergaande zon accentueert de herfstkleuren die het landschap aanheeft, en het wordt me duidelijk: ik zou al mijn zomerdagen inleveren voor een heldere wintermiddag in het Hoogland. De zon mag dan maar laag rijzen in november, als ze zich eenmaal laat zien, neemt ze ook alle tijd om weer weg te glijden – resulterend in een eindeloze zonsondergang. De harde zomerzon kan daar niet tegenop. Nu is het half 3 en gluurt ze net onder een stapelwolk door. Haar stralen werpen een lange strook licht over het hoogveen. Even later zijn de wolken uitgeweken, en heeft ze weer vrij spel. Zo verandert de wereld met de minuut.



Richting het westen kijken we tegen de lagen Torridonisch zandsteen van Stac Pollaidh aan, op elkaar gestapeld in onmogelijke verhoudingen. Daarachter glijdt het land weg in zee. Er zijn vele kleine eilandjes voor de kust, perfect om doorheen te kajakken: de Zomereilanden.
Twee kleine hoofdjes komen tussen de kliffen uit, springend van steen naar steen. Ze roepen, wijzen naar beneden, naar hun hond die de verkeerde richting op gaat. Voor hem was het misschien toch te spannend.
We staan weer voor een keuze: tevreden zijn met wat we gezien hebben en terugkeren naar de van, of er toch een schepje bovenop doen, iets waarvan we gister nog zeiden dat we het als mens wellicht iets minder moeten doen.
De zon is nog een uur bij ons. In principe genoeg om naar de top te klauteren, en weer terug. De rest van de weg terug zullen we makkelijk kunnen vinden in de schemering.
Maar we kennen de route niet – we hebben geen idee hoe we de lastigste passages moeten aanpakken. Bovendien wacht ons nog een rit naar Inverness, waar om 18:20 de laatste bus naar Glasgow vertrekt. Om die te halen zouden we over uiterlijk een uur moeten vertrekken van de parkeerplaats.
Ik had vandaag niet de insteek om de hoogste top te bereiken, ik was er puur op uit het legendarische uitzicht te zien. Ik heb altijd geweten dat Schotse klimroutes niet te onderschatten zijn, en dat deze top voor nu misschien boven mijn niveau is. Maar we zijn er nu, en het doet geen kwaad om het te proberen. Vele voeten hebben een poging gedaan, en zijn bij het zicht van de hoogste rotswand omgekeerd. Ik zeg dit alles tegen Liam, maar vandaag wint zijn gezonde verstand het van hem.

We lijken er beter in te zijn geworden, genoegen nemen. De bealach licht op door de laatste horizontale zonnestralen. We keren ze de rug toe en gaan terug omlaag over het zigzagpad. Meteen worden we omhelsd door schaduw. We vliegen over de keien, er is geen wind die ons vertraagt. We zijn al een aardig eindje afgedaald als Liam stopt om naar de steile helling boven ons te turen, de westpiek van Stac Pollaidh onttrokken aan het zicht. De gully helt genoeg naar voren om de spectaculaire richel te zien waar hij naartoe leidt.
Hij kijkt me aan met die ogen vol dromen. En ik weet direct dat hij om is. De verleiding is te groot.
De lokking van de rotsen
Tien minuten geleden hadden we vanaf de bealach de route west over de rotstorens kunnen nemen, en stonden we nu wellicht al bijna op Stac Pollaidh’s top. In plaats daarvan klimmen we een hellende gully op, tegen gruis en wegrollende keien in. Liam klimt een stuk voor me uit zodat ik niet geraakt word door vallende stenen. Mijn lichaam verzuurt snel en ik grom van ergernis over deze onnodige inspanning. Maar van binnen glunder ik ook. Wie kan zeggen Stac Pollaidh van deze kant te hebben beklommen?

Buiten adem bereik ik de kam, onder de indruk van het enorme speelveld om me heen. Ik hoop dat we met onze omweg het moeilijkste gedeelte van de route omzeild hebben, maar niets blijkt minder waar. We klauteren op en neer over een aantal rotsnaalden en manoeuvreren langs een diepe gully, ons vastklemmend aan een verticale wand. Maar dan komt het laatste obstakel in zicht voor de weg naar de top vrij is: een knolvormige rotsformatie, tenminste 6 meter hoog, aan beide kanten geflankeerd door diepe kloven.
Het kan niet de bedoeling zijn dat we hier omhoog klimmen. We gaan op zoek naar een route om de toren heen. Rechtsom gaat de verticale rotswand direct over in een steile gully, onmogelijk om te passeren, maar linksom kunnen we iets afdalen de gully in, tot we een gleuf vinden die een verbinding lijkt te vormen met de heuvelrug boven ons. Om er te komen moeten we een platte, schuine kei opklimmen, en ons vervolgens tussen een smalle spleet doorwurmen, dit alles met de afgrond in onze ooghoek. We weten niet of dit een gebruikelijke route is om boven te komen, maar hij biedt een stuk meer beschutting dan de blootgestelde voorzijde van de rotswand, dus we besluiten dat het onze beste optie is. Liam wriggelt zich door de gleuf heen. Aan de andere kant duikt zijn hoofd op boven de richel. Een doorgang! Met klamme handen hijs ik mezelf omhoog. Ik gebruik de rotswand aan beide zijden om mezelf tussen te klemmen. De nabijheid van de gully maakt het een van de spannendste dingen die ik tot dan toe heb gedaan, maar het is geen overdreven technische klim – ik weet dat mijn lichaam het kan. De grootste uitdaging is om het hoofd koel te houden.
Later blijkt de verticale wand die we omzeild hebben weldegelijk de derdegraads klim te zijn waar Stac Pollaidh berucht om is, maar wij weten de top te bereiken zonder ‘m te hoeven trotseren.
De laatste meters naar de top kunnen we lopen. En daar is ‘ie, de cairn van Stac Pollaidh. Liam en ik leggen tegelijk onze handen op haar stenen neer. We hebben het weer geflikt, in het laatste daglicht.
De zon is verdwenen achter de heuvels, en alles om ons heen is gehuld in een rode gloed. We hebben het ultieme uitzicht over Assynt, Coigach en de zee, en de sensationele bergkam die we over hebben gestoken. Hoe vaak zal een mens hier hebben gestaan in dat kleine venster voor de avond valt?

Ik denk er niet aan om een foto te nemen. Dit is een moment voor onze ogen, en onze ogen alleen. Het duurt niet lang; we moeten de richel af zijn voor het donker is. Maar die paar minuten liggen vereeuwigd in ons netvlies.
De afdaling door de schoorsteen is omgekeerd nog minder uitnodigend – mijn ogen kunnen zich niet afwenden van de diepte onder me. Mijn rugzak zit me in de weg. Ik overhandig hem aan Liam en laat me zo gecontroleerd mogelijk naar beneden glijden, opgelucht als ik weer met beide voeten op solide grond sta. We nemen dezelfde route terug door het doolhof van rotsen. Aan de noordkant van de heuvel spotten we een schuin aflopende gully, waar een vaag pad naar beneden leidt – een shortcut. We springen er naar beneden, als berggeiten, vluchtend voor de duisternis die op ons jaagt. Het is een kalme namiddag, met niet meer dan een zuchtje wind. Suilven houdt ons gezelschap, de eenzame machthebber aan de horizon. Er is geen enkele wolk in haar wijde omgeving.
‘De perfecte avond om op Suilven te staan,’ merkt Liam op.
Het is een terloopse opmerking. We wisselen een korte blik uit en vervolgen onze weg, vluchtig en in stilte, alsof het niets betekent. Maar het is het moment dat alles wat erna komt in gang zet.
Ik had de gedachte aan Suilven verdrongen; Stac Pollaidh was een waardige afsluiter van ons Assynt avontuur geweest. Maar bij deze simpele observatie slaat mijn hoofd op hol. Ik kijk op de klok; het is al na vieren. De bus in Inverness zullen we niet halen, tenzij we met 100 kilometer per uur over de weg scheuren.
En ineens valt alles op zijn plek. In de Schotse Hooglanden kun je je dagen niet plannen; je moet de gelegenheid aangrijpen, als die zich voordoet – het kan de enige kans zijn die je krijgt. Ik was zo gefocust geweest op de nacht ervoor dat ik het overduidelijke teken had gemist dat de hele dag al recht voor mijn neus lag: een helder Suilven.
‘We zouden er vanavond kunnen staan,’ zeg ik. Het pad vlakt af en we voegen ons weer bij de circulaire route om de heuvel heen. De schemering zet snel in; ik zie nog maar een paar meter voor ogen.
‘Maar dan mis je de uni.’
Wat is één dag colleges tegenover de nacht van ons leven?
En zo gaat de saga door.
Laat een antwoord achter aan Maarten van Loon Reactie annuleren