Nov 19, 2022
Het idee was in onze geesten geplant, het weekend dat we elkaar ontmoetten in de caving hut in Yorkshire.
Kamperen op de top van Suilven.
Liam heeft ooit Suilven bewandeld puur met het doel om geschikte kampeerplekken in kaart te brengen. De top van deze legendarische heuvel bereiken is één ding (en niet de minste prestatie), wakker worden boven op haar koepel is van een totaal andere orde. Het betekent een urenlange wandeling Glencanisp in met zware bepakking, je benen al moe nog voor je aan de genadeloze klim recht de bergrug op begint. Heb je deze beproeving doorstaan, dan word je misschien beloond met een grandioos uitzicht over Assynt, maar net zo goed kom je terecht tussen de wolken, voor een nacht overgeleverd aan de meedogenloze wind. Je waagt je dus niet zomaar aan deze tocht, de omstandigheden moeten precies goed zijn; een heldere, windstille nacht, niet te veel kou in de lucht. Vannacht zou zo’n nacht kunnen zijn.

We moeten niet op de zaken vooruit lopen; er is nog een hele middag waarin het Schotse weer kan doen wat het wil. Maar ook: zolang we de zon met ons mee hebben, kunnen wij doen wat we willen. En ons speelveld is eindeloos. Er is de gerafelde heuvel Stac Pollaidh, langzaam afbrokkelend door erosie. Er is Eas a’ Chual Aluinn, de hoogste waterval van Groot-Brittannië, en de kegelvormige heuvel Canisp, die Glencanisp aan noordzijde flankeert. En dan is er nog Quinag, de reus waar we langs rijden op de weg noord richting Kylesku. Men zegt wel dat het altijd zonnig is op Quinag. Of misschien is het alleen Liam de Hooglander die dit zegt, ik heb het nog niet kunnen toetsen. Vandaag krijgt hij in ieder geval gelijk; Quinag’s ruggengraat, die zich voor kilometers uitstrekt golvend over het hoogveen, staat over zijn gehele lengte in vuur en vlam. Mijn hart begint sneller te kloppen van de gedachte op die bergrug te staan. Het is een lange dagtocht; drie corbetts onderling verbonden door dramatische richels. Als we nu parkeren en direct beginnen te lopen, zijn we nog steeds niet voor het donker terug. Een spectaculaire zonsondergang jawel, maar Suilven kunnen we vergeten.
We stoppen niet. Nee, belangrijkere zaken eerst: benzine en koffie. Die vinden we bij Unapool, een minuscuul dorpje vlak voor de beroemde gebogen brug bij Kylesku.


In november staat de zon in het noordelijke Hoogland zo laag dat één zijde van de heuvels de hele dag door geblakerd is in gouden licht, en de andere zijde in het blauw. Er is een magie in het landschap, een kracht van boven die met een zachte kwast over de aarde veegt, het landschap haar levende schilderij dat als maar verandert. Als je er doorheen rijdt onthult elke bocht een nieuwe dimensie, waar de zon net vanuit een andere hoek op het decor valt. Zo heeft Loch Glencoul, het meer dat we bij Unapool passeren, nooit eerder mijn aandacht getrokken; nu hypnotiseert het me. Overal waar ik kijk is blauw: het licht gerimpelde water, wit sprankelend daar waar het in beweging is; de lucht, helderblauw afgezien van een paar langgerekte wolken die laag boven de heuvels zweven; de schaduw over de rotshellingen, die schuin aflopen het meer in.
Waar gaan we dan, in dit fabelachtige land? Het zijn de pasteien van Lochinver die uiteindelijk aan het langste eind trekken.

Lochinver
Ik kwam drie jaar terug voor het eerst in Lochinver, na met mijn familie 20 kilometer te hebben gelopen dwars door het drassige hart van Assynt. Het was midden in de zomer geweest, maar het weer was een stuk killer dan op deze dag in november. Onze auto stond geparkeerd in Elphin, en mijn zus, haar vriend en ik hadden de laatste kilometers door Glencanisp gezwoegd om de bus te halen die ons terug moest brengen bij de parkeerplaats. Mijn ouders waren achter geraakt en zouden we later in Lochinver oppikken.
Eenmaal aangekomen in het dorp bleek de bushalte verlaten. Het was zondag, en zondag in de Hooglanden betekent geen dienstregeling. Daar stonden we dan, uitgeteld en doorweekt, gestrand in een dorp aan de rand van de wereld. We overwogen te liften, maar de weg was uitgestorven en het duurde tientallen minuten voor er ook maar één auto voorbij reed. Een taxi dan? Lastig te regelen zonder bereik. De spanning begon aardig op te lopen, toen een oude vrouw uit het witte hoekhuis tegenover de bushalte op ons afstapte. Ze wist meteen wat er aan de hand was. Ik bel een taxi voor jullie, stelde ze ons gerust, en ze verdween naar binnen. Even later kwam ze weer tevoorschijn, telefoon in de hand. Er zijn geen taxi’s, moest ze ons bekennen, maar geen paniek, haar dochter kwam ons oppikken vanuit Scourie.
Realiseer je dat Scourie driekwartier rijden naar het noorden ligt. Vanaf Lochinver is het een half uur naar Elphin, en dan nog 40 minuten terug naar Scourie. Deze mensen hadden geen moment geaarzeld om vijf vreemdelingen – verloren toeristen welteverstaan – te hulp te schieten en hier twee uur van hun dag voor in te leveren. We konden haast niet geloven dat we hen op dit verlaten plein hadden getroffen, en onze dankbaarheid was groot. Maar dat was het ‘m nu juist. Op een plek waar omstandigheden bar zijn, en middelen schaars, moet je het hebben van elkaar. Dat is de Hooglandse gastvrijheid.
De dochter, wiens naam ik helaas niet meer weet, bleek juffrouw te zijn op de basisschool in Scourie, waar zo’n tien kinderen naartoe komen vanuit de hele omstreken. In de driekwartier dat we bij haar in de auto zaten vertelde ze ons alles over het strenge leven in de Hooglanden. ‘s Winters werden dorpen soms urenlang afgesneden van de buitenwereld door herten die het zout likten van de weg. Zij waren de heersers over dit rijk. Naar het ziekenhuis moeten, betekende hier een twee uur lange rit naar Inverness. Het was niet ongebruikelijk dat zwangere vrouwen bevielen op weg ernaartoe, moederziel alleen langs de kant van de weg.
De ontmoeting met de juffrouw uit Scourie is het meest bijzondere dat me is bijgebleven van mijn eerste bezoek aan Schotland. Het was het moment waarop mijn bewondering voor het leven in de Hooglanden werd aangewakkerd, en de droom van een toekomstige arts ontstond om ooit iets voor deze mensen terug te kunnen doen.
Drie jaar later hangen dezelfde gordijnen nog steeds voor het hoekhuis in Lochinver. Zou de lieve oude vrouw hier nog wonen?
Voor een dorp met 600 inwoners, en het enige dorp in een omtrek van 50 km, heeft Lochinver een buitengewoon groot publiek weten te bereiken. Dat is allemaal te danken aan Lochinver Larder, de lokale pasteiwinkel. De pasteien zijn zo populair dat ze tegenwoordig door heel het Verenigd Koninkrijk aan huis worden geleverd. Op caving weekenden maakt Liam geregeld de rit vanaf Elphin, enkel en alleen om er één te bemachtigen. Zo verrukkelijk zouden ze moeten zijn.
Al weken lang cirkelen honderden vogels geagiteerd boven de baai van Lochinver en dobberen tientallen zeehonden vlak langs de wal – nog nooit heb ik er zo veel van zo dichtbij gezien. De verkoopster van Lochinver Larder vertelt ons dat het een lang verdwenen vissoort in het water is, waarschijnlijk haring, die maakt dat de vogels door het dolle heen zijn. Wat een kabaal maken ze, en om de zoveel tijd schieten ze plotseling verticaal naar beneden, met volle kracht op het water af, op zoek naar een buit. We zitten op een rots aan de oever onze pasteien op te smikkelen – en ja hoor, overheerlijk zijn ze, de mijne met zoete aardappel en flespompoen – en we kunnen onze ogen niet van het spektakel afhouden. Liam heeft een vogelaarsboekje en we proberen de vogelsoorten te herkennen die kriskras door elkaar heen vliegen.
‘Kijk hoe ze duiken. Zouden het noordse sterns kunnen zijn?’
‘Ze hebben geen zwart op hun hoofd.’ Ik wijs naar de afbeelding van de witte stern in het boekje, zwarte bol en rode snuit.
‘Er vliegen ook kleinere vogels tussen. Kijk daar! Een drieteenmeeuw misschien?’
Het grootste mysterie zijn de donkere, langnekkige vogels die rondzwemmen in het water. Alle vogels in het boekje die er enigszins op lijken zijn te groot, of hun snuit een andere vorm.
‘Het is ook maar een pocketboekje, de juiste vogel staat er misschien niet in.’


Ik leun achterover, genietend van de zonnestralen die de rots waarop ik zit tot een kachel verwarmen. In deze warmte is het ondenkbaar dat het november is. Slechts de zon die in de vroege middag al laag aan de horizon staat, verraadt het. We hadden daar eeuwig kunnen blijven, gehypnotiseerd door de dans van de natuur, en we zouden er tevreden zijn. In ons zat zo vaak de drang om de hogere top te bereiken, net die ene stap verder te gaan, altijd maar op zoek naar wildere vertes. Maar soms is het meest wonderschone van de natuur vlakbij huis te vinden, of in dit geval de huizen van een klein dorpje in Assynt. Hier houdt de mens zich zo gedeisd dat de vogels, de zeehonden, zelfs de vissen in het water vrij spel hebben. De natuur komt naar je toe, als je haar maar de ruimte geeft.
En dus maakt het niet uit of we vanavond Suilven bereiken, of de zon zien ondergaan vanaf Canisp – ik heb de hoofdprijs al gewonnen, want ik lunch met de robben.
Stoer

Met nog twee uur aan zonlicht over besluiten we niet de bergen, maar de kust op te zoeken. Een vuurtoren op een landtong ten noorden van Lochinver trekt onze aandacht: Stoer Head.
De route ernaartoe is een kronkelig landweggetje tussen mossige rotspartijen door, onze enige tegenliggers schapen die op hun gemak hobbelen over het asfalt. Ineens schiet het me te binnen: drie jaar geleden reed ik over dezelfde weg naar een camping aan zee, die helaas vol bleek te zijn. Een strookje van een schitterend strand was vanaf de receptie zichtbaar en ik heb er altijd spijt van gehad dat ik er geen kijkje genomen heb. Sinds mijn terugkomst naar Schotland heb ik lopen malen waar die prachtige plek toch was geweest; nooit en te nimmer had ik me gerealiseerd dat het daar was waar al mijn meest dierbare herinneringen aan Schotland liggen, in Assynt. Het voelt voorbestemd om van alle plekken die we konden uitkiezen hier nu terug te zijn.

Als ik achterom kijk het raam uit worden de vergezichten met elke meter groter – de geïsoleerde heuvels van Assynt, het wilde Fisherfield Forest daarachter, en zelfs Skye aan de horizon. Beneden bij de waterkant staat één enkel huisje dat op dit alles uitkijkt. Wie dan ook besloot hier zijn huis te bouwen, die persoon heeft de droom waargemaakt.
Bij de vuurtoren van Stoer Head is een parkeerplaats waar je voor een donatie van £5 de nacht kunt doorbrengen. We zetten het busje neer en pakken ons warm in een voor een avond – lees namiddag – wandeling. Ik lach Liam stiekem uit als hij zijn kaplaarzen aantrekt. Maar als we even later door de modder banjeren, benijd ik hem.

Het wandelpad leidt langs kustkliffen naar het noordelijkste punt van het schiereiland, Point of Stoer, waar een zeestack zich staande houd tussen de golven van de Minch: Old Man of Stoer, een benaming die de Schotten graag gebruiken. Het uitzicht terug over de witte vuurtoren is ronduit magisch, eenzaam bovenop dikke lagen Torridonisch zandsteen die uitsteken uit zee.


De zon zakt langzaam achter de wolken, maar het is in dat uur tussen zonsondergang en nacht dat we het meest actief zijn, in een staat van limbo, de grens opzoekend van wat het landschap ons te bieden heeft. Iets landinwaarts is een kleine heuvel, Sìthean Mòr – het hoogste punt op Stoer – die het zicht op het binnenland verspert. We worden ernaartoe gezogen, nieuwsgierig om over haar kruin heen te gluren. Vanaf hier is de heuveltop een nietszeggende bult in een omgeving van hoogveen – niets doet de toevallige voorbijganger vermoeden welk spektakel er achter de cairn verscholen ligt. Maar wij weten beter, en gretig stappen we er op af, met vaart in de benen om de zon nog net voor te zijn.
Een waanzinnig panorama ontvouwt zich voor ons vanaf de heuveltop cairn, de inselbergen van Assynt op een rij aan de horizon, gekleurd van diep oranje tot paars tot blauw. Vanaf deze afstand is hun de fascinerende geologie zichtbaar, de U-vormige valleien waar gletsjers in de laatste ijstijd door het oppervlak sneden en het eeuwenoude “Lewisian gneiss” gesteente blootlegden. Wat overbleef waren eilandbergen van Torridonisch zandsteen, eenzaam overeind gebleven boven het ijs.

Daar is ze dan, Suilven, in al haar glorie. De koepel van Caisteal Liath, haar hoogste top, en de puntige piek van Meall Beag onmiskenbaar tussen de andere heuvels. Maar ook Canisp, Cùl Beag en Stac Pollaidh hebben hun eigen unieke contouren. De wolken dalen neer over het landschap als we het drassige voetpad terug volgen, maar Suilven blijft zichtbaar tot in het laatste schemerlicht. Zou het dan toch?
Terug bij de van eten we een snel diner van halloumi en gegrilde groenten, de mogelijkheid om in te pakken en weg te rijden voor een nachtelijk avontuur nog steeds in de lucht. Maar dan zitten we tegenover elkaar, glas rode wijn in de hand en raken we verwikkeld in gesprek. Het is de sereniteit van die dag, van de kleine momentjes, die door ons heen stroomt, die onze mooiste herinneringen en grootste dromen naar boven haalt. De wind is opgestoken en schudt de van door elkaar. We praten eindeloos door, de nacht valt en even vergeet ik Suilven..
Wordt vervolgd.
Geef een reactie